De verdeling van vermogens van de Belgische gezinnen is ongelijker dan de ramingen die tot nu zijn gepubliceerd, dat meldt De Tijd. De Nationale Bank heeft nieuwe cijfers berekend, met als resultaat dat 57 à 58% van het totale nettovermogen in handen is van de 10% rijkste gezinnen.
Tot nu toe raamde de Nationale Bank de verdeling van de vermogens op basis van een driejaarlijkse enquête bij de gezinnen. Een enquête die plaatsvond van 2020-2021 had als bevinding dat 20% van de rijkste gezinnen 63% van het totale vermogen in handen hadden. Nu is dat cijfer opgelopen naar 70 à 72%. En 10% van de rijkste gezinnen zou nu ongeveer 60% van het totale vermogen bezitten.
De Nationale Bank hanteert een nieuwe methode om deze cijfers te berekenen. De raming is vooral gebaseerd op macro-economische statistieken. In het verleden gebeurde dat dus op basis van enquêtes. Volgens de Nationale Bank zouden statistieken meer betrouwbaar zijn. Dit komt doordat sommige rijke gezinnen terughoudend zijn om deel te nemen aan enquêtes waar ze hun vermogen moeten blootleggen.
Verschillen tussen de gewesten op vlak van inkomensongelijkheid
Enquêtes in het buitenland tonen wel aan dat België onder het Europees gemiddelde ligt inzake ongelijkheid. De omvang van het vermogen van de Belgen is bovendien gedaald. Uit een publicatie van de Nationale Bank blijkt dat de forse daling van de aandelen- en obligatiemarkten het financieel vermogen sterk hebben doen krimpen. Zo is het netto financieel vermogen in 2022 met 95 miljard euro gedaald, tot 1.136 miljard euro.
Over vermogensongelijkheid tussen de gewesten spreekt de Nationale Bank niet. De Gini-index dat de maat van inkomensongelijkheid bepaalt, zegt dat er wel een groot verschil is tussen de gewesten. Hoe hoger de Gini-index is, hoe hoger de inkomensongelijkheid. In 2020 lag Vlaanderen op een cijfer van 0,237 en Wallonië scoorde 0,246. Brussel lag mijlenver verwijderd en landde toen op 0,332. De kans dat ook de vermogensongelijkheid verschilt tussen de gewesten is daarmee groot.